Angiox 250 mg poeder voor concentraat voor oplossing voor in
Drug Class Description
antitrombotisch
Generic Name
bivalirudine
Drug Description
Poeder voor concentraat voor oplossing voor injectie of intraveneuze infusie. Wit tot gebroken wit gelyofiliseerd poeder
Presentation
Elke injectieflacon bevat 250 mg bivalirudine. Na reconstitutie bevat 1 ml 50 mg bivalirudine. Na dilutie bevat 1 ml 5 mg bivalirudine.
Indications
Anticoagulans bij patiënten die een percutane coronaire interventie (PCI) ondergaan
Adult Dosage
Angiox is bestemd voor intraveneus gebruik. Dit product moet door een arts gespecialiseerd in coronaire interventie procedures toegediend worden. Volwassenen/Bejaarden De aanbevolen dosis van Angiox is een intraveneuze bolus van 0,75 mg/kg lichaamsgewicht onmiddellijk gevolgd door een intraveneuze infusie aan een snelheid van 1,75 mg/kg lichaamsgewicht/uur gedurende op zijn minst de duur van de procedure. De infusie mag tot maximaal 4 uur na de PCI voortgezet worden indien klinisch verantwoord. In geva l van normaal functioneren van de nieren, is er geen dosisaanpassing noodzakelijk. In geva l van nierinsufficiëntie dient de infusiedosis/-snelheid aangepast te worden. Men dient voorzichtig te zijn bij bejaarden gezien de leeftijdsgerelateerde daling in de nierfunctie. De geactiveerde stollingstijd (ACT) kan gebruikt worden om de activiteit van bivalirudine te eva lueren. De ACT waarden 5 minuten na een bolus van bivalirudine bedragen gemiddeld 365 +/- 100 seconden. Indien de 5-minuten ACT-waarde lager is dan 225 seconden, dient een tweede bolusdosis van 0,3 mg/kg toegediend te worden. Om het risico op lage ACT-waarden te reduceren, moet het gereconstitueerde en het verdunde product goed geschud worden vóór toediening en moet de bolusdosis met een snelle duw intraveneus toegediend worden. Zodra de ACT-waarde hoger is dan 225 seconden, is geen verdere opvolging noodzakelijk indien de 1,75 mg/kg infusie dosis juist werd toegediend. De arteriële katheter kan verwijderd worden 2 uur na stopzetting van de infusie van bivalirudine zonder verdere ACT monitoring. Nierinsufficiëntie Bij patiënten met nierinsufficiëntie, is opvolging van de stollingstijd zoals de ACT aanbevolen. Bij patiënten met matige nierinsufficiëntie ingesloten in de belangrijke fase III studie (REPLACE-2) bedroegen de geëvalueerde ACT-waarden, 5 minuten na een bolus van bivalirudine, gemiddeld 366 +/- 89 seconden. Op het einde van de PCI procedure bedroeg de ACT-waarde bij deze patiënten gemiddeld 355 +/- 81 seconden. Bij patiënten met matige nierinsufficiëntie (GFR 30-59 ml/min) moet de infusiesnelheid verlaagd worden tot 1,4 mg/kg/uur. De bolusdosis moet 0,75 mg/kg blijven. De ACT moet 5 minuten na de bolusdosis gecontroleerd worden. Indien de ACT lager is dan 225 seconden, moet een tweede bolusdosis van 0,3 mg/kg toegediend worden en moet de ACT opnieuw gemeten worden 5 minuten na toediening van de tweede bolusdosis. Angiox is tegenaangewezen bij patiënten met ernstige nierinsufficiëntie (GFR < 30 ml/min) en ook bij patiënten die afhankelijk zijn van dialyse (zie Contra-indicaties). Leverinsufficiëntie Er is geen dosisaanpassing vereist. Farmacokinetische studies tonen aan dat het levermetabolisme van bivalirudine beperkt is; bijgevolg werden de veiligheid en de efficiëntie van bivalirudine niet specifiek bestudeerd bij patiënten met leverinsufficiëntie. Gebruik met GPIIb/IIIa inhibitoren Angiox kan gebruikt worden in combinatie met een GPIIb/IIIa inhibitor.
Child Dosage
De veiligheid en de effectiviteit van bivalirudine bij patiënten onder de 18 jaar werden niet bestudeerd.
Elderly Dosage
zie Volwassenen
Contra Indications
Angiox is tegenaangewezen bij patiënten: • met actieve bloeding of een verhoogd bloedingsrisico als gevolg van hemostasestoornissen en/of irreversibele stollingsstoornissen. • bij patiënten met een bekende overgevoeligheid voor bivalirudine of één van de hulpstoffen van het product, of voor de hirudines. • met ernstige ongecontroleerde hypertensie en subacute bacteriële endocarditis. • met ernstige nierinsufficiëntie (GFR < 30 ml/min) en bij patiënten die afhankelijk zijn van dialyse.
Special Precautions
Angiox is niet bestemd voor intramusculair gebruik. Niet intramusculair toedienen. Bloeding: De patiënten moeten nauwgezet opgevolgd worden voor symptomen en tekens van bloeding tijdens de behandeling. Hoewel de meeste bloedingen in associatie met bivalirudine optreden op de plaats van de arteriële punctie bij patiënten die een PCI ondergaan, kan de bloeding op om het even welke plaats tijdens de behandeling optreden. Onverklaarde dalingen in hematocriet, hemoglobine of bloeddruk kunnen wijzen op een bloeding. De behandeling moet stopgezet worden als er een bloeding wordt waargenomen of vermoed. Er is geen bekend antidotum voor bivalirudine, maar zijn effect vermindert snel ( T ½ 35 tot 40 minuten). Overgevoeligheid: allergische overgevoeligheidsreacties worden soms gerapporteerd in klinische studies. De nodige voorbereidingen moeten genomen worden om hiermee om te gaan. De patiënten moeten geïnformeerd worden van de vroegtijdige tekens van overgevoeligheidsreacties inclusief netelroos, veralgemeende urticaria, spanning op de borst, wheezing, hypotensie en anafylaxie. In geva l van shock, moeten de huidige medische standaarden voor de behandeling van shock toegepast worden. Anafylaxie, inclusief anafylactische shock met fatale afloop werd zeer zelden in de post-marketing ervaring gerapporteerd (zie Bijwerkingen). Een therapiegebonden positieve antilichaamtiter tegen bivalirudine is zeldzaam en werd niet geassocieerd met klinische aanwijzingen van allergische of anafylactische reacties. Voorzorg moet in acht genomen worden bij patiënten die vroeger behandeld werden met lepirudine en die antilichamen tegen lepirudine ontwikkelden. Intra-procedurele trombusvorming werd waargenomen tijdens gamma brachytherapie procedures met Angiox. Angiox moet met voorzorg gebruikt worden tijdens bèta brachytherapie procedures.
Interactions
De patiënten mogen starten met Angiox, 30 minuten na de stopzetting van intraveneus toegediend niet-gefractioneerd heparine, of 8 uur na de stopzetting van subcutaan toegediend heparine met laag moleculair gewicht. Geneesmiddeleninteractiestudies werden uitgevoerd met plaatjesaggregatieremmers, inclusief acetylsalicylzuur, ticlopidine, clopidogrel, abciximab, eptifibatide, of tirofiban. De resultaten wijzen niet op farmacodynamische interacties met deze geneesmiddelen. Op basis van de kennis van hun werkingsmechanisme, kan men verwachten dat het gecombineerd gebruik van anticoagulantia (heparine, warfarine, thrombolytica of plaatjesaggregatieremmers) het bloedingsrisico zal verhogen. In elk geva l moeten de klinische en biologische hemostaseparameters regelmatig gecontroleerd worden als bivalirudine gecombineerd wordt met een plaatjesaggregatieremmer of een anticoagulans. Zwangerschap en borstvoeding Er zijn geen toereikende gegevens over het gebruik van bivalirudine bij zwangere vrouwen. Er is onvoldoende experimenteel onderzoek bij dieren gedaan naar de effecten op zwangerschap, ontwikkeling van het embryo/de foetus, de beva lling of de postnatale ontwikkeling. Het potentiële risico voor de mens is niet bekend. Angiox dient niet tijdens de zwangerschap te worden gebruikt, tenzij strikt noodzakelijk. Het is onbekend of bivalirudine uitgescheiden wordt in de moedermelk. Angiox moet met voorzorg toegediend worden aan moeders die borstvoeding geven.
Adverse Reactions
De volgende gegevens in verband met de bijwerkingen zijn gebaseerd op een klinische studie met bivalirudine bij 6000 patiënten die een PCI ondergingen en waarvan de helft behandeld werd met bivalirudine. De bijwerkingen waren frequenter bij vrouwen en bij patiënten ouder dan 65 jaar zowel in de groep onder bivalirudine als in de controlegroepen onder heparine dan bij mannelijke of jongere patiënten. Bijna 30% van de patiënten die bivalirudine kregen, vertoonde minstens één nevenwerking en 3% vertoonde een therapiegebonden nevenwerking. Bloedplaatjes, bloeding en bloedstolling De gegevens in verband met de bloedingen werden apart van de andere nevenwerkingen verzameld. Een ernstige bloeding werd gedefinieerd als het optreden van één van de volgende fenomenen: een intracraniale bloeding, een retroperitoneale bloeding, bloedverlies waarvoor een transfusie van minstens twee eenheden vol bloed of geconcentreerde rode bloedcellen nodig was, of een bloeding met een daling van de hemoglobinespiegel met meer dan 3 g/dl, of een daling van de hemoglobinespiegel groter dan 4 g/dl (of 12% in hematocriet) zonder dat de plaats van bloeding kon geïdentificeerd worden. Een lichte bloeding werd gedefinieerd als elke waargenomen bloeding die niet voldeed aan de criteria voor een ernstige bloeding. Lichte bloedingen kwamen zeer vaak voor (= 1/10) en ernstige bloedingen kwamen vaak voor (=1/100 en <1/10). Zowel lichte als ernstige bloedingen waren beduidend minder frequent met bivalirudine dan in de vergelijkende groep onder heparine plus GPIIb/IIIa inhibitor. Ernstige bloedingen kwamen het meest frequent voor ter hoogte van de insertieplaats van de katheter (zie Tabel 1). Andere minder frequent waargenomen bloedingsplaatsen met meer dan 0,1% (soms) bloedingen omvatten “andere” punctieplaatsen, retroperitoneaal, gastro-intestinaal, oor, neus of keel. Tabel 1. Frequentiegegevens in verband met de bloedingsplaatsen (bivalirudine versus heparine + GPIIb/IIIa inhibitor). Bloedingsplaats bivalirudine (N=2994) % heparine +GPIIb/IIIa inhibitor (N=3008) % pwaarde Insertieplaats van de katheter 0,8 2,5 0,001 Andere punctieplaats 0,2 0,2 1,000 Retroperitoneaal 0,2 0,5 0,062 Gastro-intestinaal 0,1 0,6 0,003 Oor, neus of keel 0,1 0,3 0,085 Genito-urinair <0,1 0,2 0,125 Intracraniaal <0,1 0,1 1,000 Cardio/pulmonair 0,1 0,3 0,035 Andere 0,4 0,5 0,556 De andere nevenwerkingen zijn vermeld per lichaamssysteem. De volgende categorieën worden gebruikt om de bijwerkingen in volgorde van frequentie te klasseren: zeer vaak (=1/10); vaak (=1/100 en <1/10); soms (=1/1000 en <1/100); zelden (=1/10.000 en <1/1.000); en zeer zelden (< 1/10.000 ), met inbegrip van meldingen van geïsoleerde geva llen. Bloed- en lymfestelselaandoeningen Soms: trombocytopenie, anemie Trombocytopenie kwam voor bij 20 patiënten die behandeld werden met bivalirudine in de REPLACE-2 studie (0,7 %). De meerderheid van deze patiënten werden gelijktijdig behandeld met acetylsalicylzuur en clopidogrel, en 9 van de 20 patiënten kregen ook een GPIIb/IIIa inhibitor. De gemiddelde tijd tot een dieptepunt in het aantal bloedplaatjes bedroeg 38 uur. Mortaliteit bij deze patiënten was nihil. Immuunsysteemaandoeningen Soms: allergische reactie Zenuwstelselaandoeningen Soms: hoofdpijn Hartaandoeningen Soms: ventriculaire tachycardie, angina pectoris, bradycardie Bloedvataandoeningen Soms: trombose, hypotensie, bloeding, vasculaire stoornis, vasculaire afwijking Ademhalingsstelsel-, borstkas- en mediastinumaandoeningen Soms: dyspnoe Maagdarmstelselaandoeningen Soms: nausea, braken Huid- en onderhuidaandoeningen Soms: rash Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen Soms: rugpijn Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen Soms: bloeding ter hoogte van de injectieplaats, pijn ter hoogte van de injectieplaats, thoracale pijn. Post-marketing ervaring Nevenwerkingen die gerapporteerd werden op basis van de post-marketing ervaring (ongeveer 300.000 patiënten blootgesteld) en die niet hierboven vermeld worden, zijn de volgende: Immuunsysteemaandoeningen : Zeer zelden: anafylactische reactie, anafylactische shock inclusief fatale shock, overgevoeligheid. Bloedvataandoeningen : Zeer zelden: trombus, inclusief fatale trombus.
Manufacturer
The Medicines Company |
|